Regeling inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand bestemd voor werknemers van PB Holding N.V. en haar groepsmaatschappijen (“Klokkenluiders”)
Hoofdstuk 1 – Definities
Artikel 1.
In deze regeling wordt verstaan onder:
de werknemer : degene die werkzaam is ten behoeve van de Vennootschap en haar groepsmaatschappijen;
de Vennootschap : PB Holding N.V.;
de voorzitter van de Directie : de voorzitter van de Directie van de Vennootschap;
de voorzitter van de Raad : de voorzitter van de Raad van Commissarissen van van Commissarissen de Vennootschap;
leidinggevende : degene die direct leiding geeft aan de werknemer;
vertrouwenspersoon : degene die door de voorzitter van de Directie is aangewezen om als zodanig voor de Vennootschap en haar groepsmaatschappijen te fungeren;
een vermoeden van een misstand : een vermoeden van onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële aard waaronder
a.. een (dreigend) strafbaar feit;
b. een (dreigende) schending van wet- en regelgeving;
c. een (dreiging van) bewust onjuist informeren van publieke organen;
d. een schending van binnen de onderneming geldende gedragsregels (een dreiging van) het bewust achterhouden, vernietigen of manipuleren van informatie over deze feiten.
Hoofdstuk 2 – Procedure
Artikel 2.
1. Tenzij sprake is van een uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 4 lid 2, meldt de werknemer een vermoeden van een misstand intern bij zijn leidinggevende of indien hij melding aan zijn leidinggevende niet wenselijk acht bij een verantwoordelijke of indien hij melding aan een verantwoordelijke niet wenselijk acht bij de vertrouwenspersoon. Melding aan de vertrouwenspersoon kan ook plaatsvinden naast de melding aan zijn leidinggevende of aan een verantwoordelijke.
2. De leidinggevende, de verantwoordelijke of de vertrouwenspersoon legt de melding, met de datum waarop deze ontvangen is, desgevraagd schriftelijk vast en laat die vastlegging voor akkoord tekenen door de werknemer, die daarvan een afschrift ontvangt. De leidinggevende, de verantwoordelijke of de vertrouwenspersoon draagt er zorg voor dat de voorzitter van de Directie onverwijld op de hoogte wordt gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding ontvangen is en dat de voorzitter van de Directie een afschrift van de vastlegging ontvangt.
3. De voorzitter van de Directie stuurt een ontvangstbevestiging aan de werknemer die een vermoeden van een misstand heeft gemeld. In de ontvangstbevestiging wordt gerefereerd aan de oorspronkelijke melding. Dit geldt ook indien de werknemer het vermoeden niet heeft gemeld aan zijn leidinggevende of een verantwoordelijke, maar aan de vertrouwenspersoon.
4. Onverwijld wordt een onderzoek naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand gestart.
5. De werknemer die het vermoeden van een misstand meldt en degene aan wie het vermoeden van de misstand is gemeld behandelen de melding vertrouwelijk. Zonder toestemming van de voorzitter van de Directie wordt geen informatie verschaft aan derden binnen of buiten de Vennootschap en haar groepsmaatschappijen.
Artikel 3.
1. Binnen een periode van vier weken vanaf het moment van de interne melding wordt de werknemer door of namens de voorzitter van de Directie schriftelijk op de hoogte gebracht van een inhoudelijk standpunt omtrent het gemeld vermoeden van een misstand. Daarbij wordt aangegeven tot welke stappen de melding heeft geleid.
2. Indien het standpunt niet binnen vier weken kan worden gegeven, wordt de werknemer door of namens de voorzitter van de Directie hiervan in kennis gesteld en aangegeven binnen welke termijn hij een standpunt tegemoet kan zien.
Hoofdstuk 3 – Melding aan de voorzitter van de Raad van Commissarissen
Artikel 4.
1. De werknemer kan het vermoeden van een misstand melden bij de voorzitter van de Raad van Commissarissen als bedoeld in artikel 1, indien:
a. hij het niet eens is met het standpunt als bedoeld in artikel 3;
b. hij geen standpunt heeft ontvangen binnen de vereiste termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 3;
c. de termijn, bedoeld in het tweede lid van artikel 3, gelet op alle omstandigheden onredelijk lang is en de werknemer hiertegen bezwaar heeft gemaakt bij de voorzitter van de Directie, doch deze daarop niet een kortere, redelijke termijn heeft aangegeven;
d. het vermoeden van een misstand een bestuurder van de Vennootschap betreft, of
e. sprake is van een uitzonderingsgrond als bedoeld in het volgende lid.
2. Een uitzonderingsgrond als bedoeld in het vorige lid onder e. doet zich voor, indien sprake is van een situatie waarin de werknemer in redelijkheid kan vrezen voor
a. tegenmaatregelen als gevolg van een interne melding;
b. een eerdere interne melding conform de procedure van in wezen dezelfde misstand, die de misstand niet heeft weggenomen;
3. De voorzitter van de Raad van Commissarissen legt de melding, met de datum waarop deze ontvangen is, desgevraagd schriftelijk vast en laat die vastlegging voor akkoord tekenen door de werknemer, die daarvan een afschrift ontvangt.
4. De voorzitter van de Raad van Commissarissen stuurt een ontvangstbevestiging aan de werknemer die een vermoeden van een misstand heeft gemeld. Als de werknemer het vermoeden van misstand al eerder heeft gemeld, dan wordt in de ontvangstbevestiging gerefereerd aan de oorspronkelijke melding.
5. Onverwijld wordt een onderzoek naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand gestart.
6. De werknemer die het vermoeden van een misstand meldt en degene aan wie het vermoeden van de misstand is gemeld behandelen de melding vertrouwelijk. Zonder toestemming van de voorzitter van de Raad van Commissarissen wordt geen informatie verschaft aan derden binnen of buiten de Vennootschap en haar groepsmaatschappijen.
Artikel 5.
1. Binnen een periode van vier weken vanaf het moment van de interne melding wordt de werknemer door of namens de voorzitter van de Raad van Commissarissen schriftelijk op de hoogte gebracht van een inhoudelijk standpunt omtrent het gemeld vermoeden van een misstand. Daarbij wordt aangegeven tot welke stappen de melding heeft geleid.
2. Indien het standpunt niet binnen vier weken kan worden gegeven, wordt de werknemer door of namens de voorzitter van de Raad van Commissarissen hiervan in kennis gesteld en aangegeven binnen welke termijn hij een standpunt tegemoet kan zien.
Hoofdstuk 4 – Rechtsbescherming
Artikel 6.
De werknemer die met inachtneming van de bepalingen in deze regeling een vermoeden van een misstand heeft gemeld, wordt op geen enkele wijze in zijn positie benadeeld als gevolg van het melden daarvan.
Hoofdstuk 5 – Inwerkingtreding
Artikel 7.
Deze regeling is in werking getreden op 12 mei 2005.